-
1 mächtig
mächtig1 machtig, invloedrijk2 〈met 2e naamval; formeel〉macht hebbend over, meester3 kolossaal, imposant♦voorbeelden:einer Sprache mächtig sein • een taal beheersen -
2 sich mächtig freuen
-
3 death
n. dood; sterfgeval; verwoesting[ deθ]♦voorbeelden:1 number of deaths • dodental/cijfer♦voorbeelden:do to death • overdrijvenfeign death • zich dood houdenput/do to death • ter dood brengen, terechtstellenscared to death • doodsbangtired to death • hondsmoeburn to death • levend verbrandenwar to the death • oorlog op leven en dood¶ at death's door • op sterven, de dood nabijdice with death • met vuur spelenflog oneself/one's car to death • zich/zijn wagen afjakkerentickled to death • ontzettend blij/tevredenworked to death • afgezaagd, uitgemolken
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский